maandag 21 september 2015

Accattone of het dramaturgentheater



NTGent speelde in de loodsen van houtbedrijf Lemahieu aan de Gentse haven Accattone, naar de eerste zwart-wit-film van Pier Paolo Pasolini uit 1961, een film die zelf weer gebaseerd zou zijn op Ragazzi di vita, een roman uit 1956, en op Una vita violenta uit 1959. Die laatste roman werd (ook in 1961) al eens verfilmd door Paolo Heusch and Brunello Rondi. Het was een voorstelling in samenwerking met het Koor en Orkest Collegium Vocale Gent.

Men moet niet op alle slakken zout leggen.

Dat NTGent, met name de hernieuwde artistiek leider Johan Simons ervoor kiest om theater op locatie te brengen, dat men zulks doet om het theater in te planten in de directe omgeving — in dit geval het Gentse havengebied en de Gentse volkswijk De Muide —, het lijkt allemaal mooi aan te sluiten bij de figuur van Pasolini en bij de inhoud van Accattone zelf: het verhaal van een man die weigert mee te stappen in het kapitalisme en consumentisme dat direct na de Tweede Wereldoorlog de wereld stormenderhand veroverde. Toneel brengen buiten de cultuurtempels met hun wellicht voor sommigen wat te hoge drempels — het duidt op sociale betrokkenheid. Ook dat er voor het publiek dekentjes te koop werden aangeboden die het na de meer dan twee uur durende voorstelling in de tochtige loods bij een van de inzamelpunten achter kon laten, zodat de dekentjes  op 3 oktober met een konvooi van tien busjes naar het vluchtelingenkamp in Calais kunnen worden gebracht — het was een schoolvoorbeeld van de blijkbaar solidaristische aanpak die Johan Simons in zijn tweede termijn als artistiek leider voorstaat.

Jammer alleen dat de toegangsprijs 45 euro was, waardoor het publiek sowieso bestond uit mensen die, als ze al in De Muide woonden, daar minstens een riante loft of ingrijpend verbouwde woning bezaten, — mensen uit de gegoede middenklasse kortom, niet werkelijk oorspronkelijke bewoners uit De Muide (de meesten kwamen dan ook met de auto van elders, auto's die geparkeerd moesten worden op het parkeerterrein van de Decathlon en de Weba aan de Vliegtuiglaan; er waren zelfs twee politieagenten ingeschakeld om de meute van parkeerterrein naar de overkant van de Vliegtuiglaan te loodsen, omdat de weginrichting daar geen rekening houdt met het bestaan van voetgangers). Dat NTGent bij wijze van toegangspoort een enorme, goed verwarmde tent had neergepoot waar je aan van die hoge tafeltjes die je gewoonlijk alleen bij de betere recepties ziet je glaasje bubbels kon nuttigen, alsook exquise hapjes van Coeur Catering, het leek de goede bedoelingen, en ook de eerder communistische sympathieën van Pasolini, enigszins tegen te spreken — al laat ik zoiets gewoonlijk niet aan mijn hart komen. Laat ik zeggen dat er een zeker ironie school in al die op consumentistisch welbevinden gerichte zaken en de door de makers geformuleerde intenties. Als publiek ontleende je zo zelfs enig genot aan het feit dat de zitjes in de tribune abominabel waren en de kou inderdaad niet te onderschatten: cultureel verantwoorde austeriteit als hedonisme.

Zoals gezegd: men moet niet op alle slakken zout willen leggen.

Maar aan alle goede bedoelingen komt een eind. 

Het stuk zelf was een bittere teleurstelling. Om de een of andere reden heeft NTGent ervoor gekozen om het verhaal van Accattone zelf niet meer te vertellen — als was het een mythe, een bijbelverhaal of een sprookje dat tot het collectieve bewustzijn behoort. De hele dramatische handeling van het oorspronkelijke stuk ontbreekt en we krijgen in plaats daarvan een soort tekstballet: losse scènes zonder dramatische opbouw, als was er op basis van het eigenlijke verhaal een lijstje opgesteld met uit te beelden tafereeltjes die we minimaal moesten zien als illustratie bij een al op voorhand geformuleerde betekenis. Alsof Brecht nog niet gestorven is (en alsof hij zelf in zijn stukken niet zondigde tegen zijn eigen artistieke geboden), leek elke vorm van identificatie hier uit den boze te zijn. De handelingen zelf werden als toneelaanwijzingen opgelezen, in plaats van door de spelers opgevolgd en uitgevoerd. Dat leverde soms in termen van mise-en-scène mooie beelden op, en een enkele keer, wanneer toneel echt leek plaats te maken voor ballet, iets wat me kon ontroeren: een scène waarin één van de prostitués in elkaar wordt geslagen, een afstraffing die als een onbeholpen pas de deux was vormgegeven.

Ik moest denken aan een aflevering van Van Kooten en De Bie, ergens uit de jaren tachtig, waarin beide heren de niet geringe taak op zich namen om het essay Carnaval der burgers (1929) van Menno ter Braak te verfilmen.       


De associatie is een tikje wild, maar Accattone van NTGent leek eerder op de dramatisering van een door een dramaturg gemaakte analyse, dan dat het zelf drama was of werd. Het essay van dramaturg Koen Tachelet in het programmaboekje van de voorstelling is buitengewoon interessant en spannend, maar het vertelt je uiteindelijk meer over het verhaal van Accattone dan de voorstelling zelf doet.

In die voorstelling speelt de muziek van Bach een niet onbelangrijke rol. Het is 'vooral de muziek van Bach die Accattone's verhaal de radicaliteit van een passie verleent', schrijft (ook in het programmaboekje) Jan Vandenhouwe. En ja, het is evident dat de muziek van Bach die tussen de scènes door gespeeld wordt, bedoeld is om aan die scènes een diepgang te geven die ze van zichzelf helaas niet hebben. Maar omdat de muziek niet zozeer in het stuk is geïntegreerd, maar veeleer tussendoor geprogrammeerd staat (tijdens de muziek lopen de acteurs wat doelloos rond, rennen helemaal naar het andere einde van de loods, lopen in en uit een met een brander opengesneden container), had Bach hier aan willekeurig welke scènes uit willekeurig welk verhaal 'de radicaliteit van een passie' kunnen verlenen. De relatie tussen het één en het ander is puur conceptueel, maar zeker niet noodzakelijk. Accattone als een Christus-figuur — dat is zeker geen onzinnige associatie. Mar het is enkel en alleen de muziek van Bach die in deze voorstelling aan het personage de trekken van een Christus-figuur meegeeft — het stuk zelf geeft daar eigenlijk geen aanleiding toe.

Het zal aan mij liggen, denk ik altijd als ik zo'n voorstelling verlaat. Ik wil mij kunnen verliezen. Ik geloof in catharsis, en catharsis is niet mogelijk op basis van intellectuele concepten die scéne-gewijs worden uitgebeeld, of eerder nog: geïllustreerd, al dan niet met toevoeging van hemelse muziek. De gedachte dat de toeschouwer per sé vervreemd dient te worden, dat identificatie zijn vermogen tot kritische reflectie zou dwarsbomen — het behoort allemaal tot het domein van 'de heilzame ziekte' die de vroegere avant-garde geweest is, om eens een andere Nederlandse schrijver uit de jaren dertig aan te halen. Het drama, het verzet, de weigering en de waardigheid — ze komen veel beter tot uitdrukking in een enscenering die het publiek meelokt, van zijn comfortabele plaats trekt, hem deelgenoot maakt van wat het uit zichzelf niet zou opzoeken. Maar hier was alles omgekeerd: tot en met de ongemakkelijk zittende stoeltjes op de tribune (zelfs in een voetbalstadion zit je beter) was alles erop gericht de toeschouwer voor iedere vorm van verleiding te behoeden. Alleen Collegium Vocale bleek onweerstaanbaar. Die kregen nadien dan ook de luidste toejuichingen van het publiek. De toneelspelers leken tijdens het slotapplaus (ik zag de voorstelling van 17 september) herleid te zijn tot de décorstukken die ze voor mij gedurende de hele voorstelling al waren geweest.